Sporter in beeld – Motoballer Kenny Houben


Tom van Appeldoorn - 02 februari, 2023 FOTO - Archief Kenny Houben

In de rubriek ‘Sporter in Beeld’ spreken we verschillende rijders uit diverse takken van motorsport om hun mooiste, gekste en bijzonderste verhalen te horen. Wat doen deze fanatieke rijders ter voorbereiding op hun seizoen, wat maakt hun tak van motorsport zo mooi en wat doen zij in het dagelijks leven? Deze week de veertigjarige motoballer Kenny Houben!

Meer ‘Sporters in Beeld’ vind je hier!

Hoe ben je aanraking gekomen met de sport?

“Via ons pap heb ik dat geleerd. Wij – en dan heb ik het over de eerste generatie van het Budelse jeugdteam -gingen allemaal met onze vaders mee naar wedstrijden. Vroeger had je met de drie andere teams in Nederland – of ja Budel had in die tijd ook nog een tweede team dus in totaal waren het er eigenlijk vijf – best wel een intensieve competitie in eigen land. Nagenoeg ieder weekend een wedstrijd. Ik weet gewoon niet beter dan dat ik mee moest toen ik nog klein was. Wij waren altijd al wel op of rond dat motoballveld te vinden.

De club in Budel is opgericht in 1978. Weliswaar niet vanaf het allereerste moment, maar wel vanaf een heel vroeg moment in het Nederlandse motoballtijdperk. Vroeger had je ook Twente en twee verschillende verenigingen in Dordrecht, MTCD en Motoball ’81, maar wij waren eigenlijk de enigen die in de jaren ’80 al inzagen dat er echt geïnvesteerd moest worden in de jeugd om de club in leven te houden. Toen hebben ze vanuit de club een aantal van die Vespa Ciao’s gekocht en omgebouwd zodat je daarmee met een bal kon spelen en toen zijn ze eind jaren tachtig met een jeugdteam gestart. Ja, en daar ben ik in de jaren negentig in gestart.

Dat jeugdteam en het materiaal is al die jaren meegegroeid. Ik ben dus één van die ‘zonen van’ de oude garde die uit die kweekvijver komt. Momenteel ben ik de laatste overgebleven actieve speler van die hele generatie zonen. Dus in feite ben ik het levende bewijs dat je best een aantal jaren kunt teren op de jeugd die je bij je club opleidt, precies wat de club destijds voor ogen had met het jeugdteam.”

Je werd zowaar international, hoe verliep dat precies?

“Vanuit het jeugdteam ging ik naar het tweede en daarna kwam ik terecht in het eerste team van Budel. In 2002, toen ik al op die tankers voer, ben ik benaderd door een club uit Duitsland – MSC Philippsburg – die vroegen of ik interesse had om één seizoen bij hen te komen spelen in de Duitse Motoball Bundesliga. Op die tankers voer ik toen drie maanden op, drie maanden af. En die drie maanden af paste perfect in de voorcompetitie van dat jaar, dus dat zag ik wel zitten. Ik had in die tijd ook een Duits vriendinnetje – die woonde overigens wel aan de andere kant van Duitsland – maar toen dacht ik: ‘ja, daar ligt een uitdaging, dat kunnen we wel eens gaan doen!’ Dus toen ben ik in 2003 bij Philippsburg begonnen.

Het beviel prima en ik heb het er uiteindelijk nog tot 2007 volgehouden. Dat waren – om dat zo maar eens te zeggen – denk ik toch wel veel van mijn mooiste motoballjaren. Daar heb ik echt heel veel geleerd, maar ook heel veel connecties opgedaan waar wij nu als Budel-zijnde nog steeds de vruchten van plukken mag ik wel zeggen. In Nederland was de competitie namelijk steeds verder uit elkaar aan het vallen doordat de Twentse club opgehouden was met bestaan en de twee clubs uit Dordrecht waren gefuseerd. Wij hebben toen in 2008 – nadat ik nog één jaar bij een andere Duitse vereniging uit Sauerland heb gespeeld – gekozen om aansluiting te zoeken bij de Duitse competitie, om zo de wereld toch een beetje groter te maken voor onze Budelse vereniging. Uiteindelijk is dat na wat gesprekken met de Duitse bond gelukt. Achteraf maar goed ook, want die gefuseerde clubs uit Dordrecht bestaan inmiddels helaas niet meer.”

Trouw aan je club kwam je terug uit Duitsland om samen aan dit nieuwe avontuur te beginnen. Wat zorgde ervoor dat je die keuze maakte?

“Allereerst omdat ik het erg raar vond om tegen al die mannen te moeten spelen die ik uit mijn jeugd en uit mijn dorp kende. Dat zijn niet alleen je oude teammaatjes, dat zijn ook buiten de sport je kameraden, je maten van het eerste uur. De Duitse competitie kent een noordelijke en een zuidelijke competitie die elkaar tegenkomen vanaf de play-offsronde. Wij spelen mee in de zuidelijke competitie, waar zo’n vijftien clubs aan meedoen. We zijn in de Zuid-Duitse competitie gestart omdat ik daar ook de beste connecties had opgedaan gedurende mijn eigen carrière daar. Daarbij is het relatief gezien – voor ons – het gunstigste wat betreft de afstanden die we moeten rijden. De zuidelijke competitie speelt zich voornamelijk af in Nord-Baden (Baden Württemberg), rondom Karlsruhe. De Noordelijke competitie is veel meer verspreid, van het Sauerland tot aan diep in Mecklenburg-Voor-Pommeren, de voormalige DDR. Ook dat is uiteraard niet onmogelijk, maar 700 kilometer voor een wedstrijdje – enkele reis – dat is wel irritant.

Het niveau in de Duitse zuidcompetitie is hoog, maar we hebben liever een hoog niveau waarbij we zelf misschien iets minder ver komen maar wel ons eigen niveau kunnen verbeteren dan andersom. Daar leer je alleen maar van. Natuurlijk verschuift het wel per seizoen hoor, soms zijn clubs het ene jaar ijzersterk en het andere jaar wat minder. Dat is in feite hetzelfde als in de voetbalcompetities.”

In hoeverre kun je de sport vergelijken met voetbal?

“Motoball kun je in principe op alle teamvlakken het meeste vergelijken met voetbal. Het is een echte teamsport als geen ander binnen de motorsport. Maar de mentaliteit is wel anders. Wij rijden motor, wat al direct zorgt voor een ander gevoel bij de sport dan wanneer je het spelletje met je voeten speelt. Met alle respect naar voetballers hoor, maar er zit bij motorsporters toch echt een andere drive en mentaliteit achter het uitoefenen van hun sport dan bij voetbalspelers. Het vallen en dan blijven liggen – de Duitse ‘schwalbe’ – is één van die aspecten waar motoballers en voetballers wezenlijk in verschillen.

Een motorsporter is in algemene zin in het algemeen is in veel grotere mate bereid om offers te brengen om zijn sport überhaupt te kunnen beoefenen dan een voetballer. In mijn directe omgeving zie ik voetballers die al lopen te mauwen als ze naar Helmond moeten voor een wedstrijd. Nou, wij rijden voor een play-offwedstrijd – als het zo uitkomt – gemakkelijk naar Oost-Duitsland. Uiteindelijk zijn we zijn simpelweg al lang blij dat we op niveau kunnen spelen, ongeacht waar dat dan is. In andere motorsporten zie je dat zeker ook terug.”

Hoe bereid jij je voor op een wedstrijd?

“Nou ja, het is dus vaak eerst een flinke tijd in de auto of vrachtwagen zitten richting de wedstrijd. We lossen ons materiaal en richten de pits in met reserveonderdelen en gereedschappen. Die pitboxen staan vaak rondom het veld en bestaan uit garageboxen of afdakjes met stroomvoorziening en een werkbank zodat je in ieder geval uit de wind kunt staan werken. Maar als dat allemaal gebeurd is dan verschilt het eigenlijk niet veel met andere teamsporten. Dan gaan we namelijk de kleedkamer in waar natuurlijk ook nog een beetje geflauwekuld wordt met elkaar. Maar langzaamaan worden de gesprekken dan serieuzer en dan komt er ook een stukje tactiekbespreking naar voren. Ja, dan gaat het over de wedstrijd en wordt er stilaan uit de doeken gedaan wie tijdens de wedstrijd in de basis starten. En dan ga je naar de pits met zijn allen waar ongeveer drie kwartier voor de wedstrijd wordt warmgelopen met wat rek- en strekoefeningen op het veld. Zoals voetballers het ook doen als het ware. Als dat klaar is dan zie je de scheidsrechters het veld opkomen en zodra de EHBO ook aanwezig is en alles geïnstalleerd heeft dan fluiten de scheidsrechters aan om warm te rijden. Nou dan gaan we het veld op met de motoren en rijden we zo’n twintig minuten warm, door wat proef te schieten op onze eigen keepers op onze eigen helft.

Nou daarna ga je weer terug naar de pits waar de uiteindelijke opstelling bekend wordt gemaakt. Er is namelijk altijd wel iemand die die dag iets lekkerder of iets minder lekker op de motor zit dan je had verwacht. Dus dan kijk ik op basis van wat ik gezien heb tijdens het warmrijden wat de beste samenstelling van het team is om van start te gaan. En dan gaan we van start. Dat doen we eerst met een ereronde over het veld om alle spelers voor te stellen aan het publiek. De vier basisspelers blijven dan achter op het veld en de andere spelers gaan de pits in. Vanuit daar mogen we gedurende de wedstrijd spelers doorwisselen net als bij ijshockey, dus iedereen staat startklaar. Daarna is de aftrap en spelen we vier sessies van twintig minuten waarna je steeds van helft wisselt.”

Wat doe jij in het dagelijks leven?

“Ik ben kapitein op een pijplegschip, bij de Nederlands-Zwitserse firma Allseas. Wij leggen wereldwijd pijpleidingen op de zeebodem, voornamelijk voor olie- en gasdistributie. Dat zijn aansluitingen van olie- en gasvelden, maar ook exportleidingen tussen verschillende landen. Ook in Europa liggen een paar prominente leidingen die gelegd heb, maar waar ik gezien de geopolitieke situatie misschien momenteel even net wat minder trots op ben.

Toen ik op de middelbare school zat, wist ik al dat een 9-5-baan niets voor mij zou zijn. Ik zei ver voor de middelbare school altijd al dat ik uitdaging zocht en waarschijnlijk internationaal vrachtwagenchauffeur zou worden, of dat ik anders de grote vaart op zou gaan. Uiteindelijk was ik blijkbaar slim genoeg om naar de Hogere Zeevaartschool te kunnen. Na de zeevaartschool heb ik een aantal jaren op olietankers gevaren in de wilde vaart. Op zoek naar meer uitdaging ben ik in 2006 bij Allseas in de offshore-industrie terechtgekomen. Inmiddels ben ik er – zestien jaar later – kapitein. Zo’n pijpleggerschip is ten alle tijde bemand door de marine crew (bestaande uit o.a. kapitein, stuurlui, machinisten, matrozen, catering red.). Als we met een project bezig zijn komt daarvoor nog een constructieploeg met lassers, riggers, kraandrijvers etc. bij aan boord. Ik doe mijn werk absoluut met veel plezier, maar het is en blijft werk. Er zijn immers maar weinig mensen die écht van hun hobby hun werk kunnen maken, en in de motoballscene zijn dat er nog veel minder.”

Valt dat werk goed te combineren met je sport?

“Ja, wij werken in principe in perioden van vijf weken. Als ik thuis ben dan ben ik dus ook echt vijf weken lang vrij. In die zin is die combinatie met het motoball altijd wel goed te doen geweest. Maar door de jaren heen is het niveau van motoball wel steeds hoger geworden. Ik doe dit trucje nu 26 jaar. Maar om iedere keer het niveau weer bij te moeten benen na die vijf weken op zee, ja dat wordt wel steeds moeilijker. Ik zit natuurlijk wel in de sportschool hier aan boord.

In 2017 heb ik, samen met Tom van der Kampen (die ook bij onze vereniging zit maar zelf nooit heeft gespeeld), de rol van speler-trainer opgepakt. In principe was dat voor één overbruggingsjaar de bedoeling, maar het is ons zo goed bevallen dat we dat zijn blijven doen. Dat ging altijd wel leuk want ik heb bij ons aan boord gewoon internet en er zijn in Duitsland best wel wat teams die de wedstrijden live uitzenden. Nou dan zat ik dus aan de andere kant van de wereld op zee die wedstrijd te kijken en tegelijkertijd Tom van tips te voorzien via mijn telefoon. Ik had hier aan boord dan een whiteboard staan en daar tekende ik dan spelsituaties op uit. Foto maken en via WhatsApp versturen naar Tom en dan zag je het team na de rust ineens die dingen uitvoeren die jij net uitgetekend hebt. Dat geeft wel een kick.

Volgend jaar ga ik er langzaamaan een punt achter zetten, na zesentwintig actieve jaren is het mooi geweest. Sowieso is het tijd dat ik stop als actieve speler. Ik ben de laatste van de ‘oude garde’, van mijn generatie rijders. Ik ben nu veertig. Tijd voor wat nieuw bloed en voor een volgende generatie die de ‘motoballschoen’ oppakt.”

Als je een andere (motor)sport moest kiezen, waarvoor zou jij dan gaan?

“Dat ligt een beetje aan het moment dat je deze vraag aan me stelt. Ik heb de (ijs)speedway en grasbaanraces altijd heel erg vet gevonden. Laten we vooropstellen dat het sowieso een motorsport zou zijn geworden. Ik deed vroeger namelijk aan wedstrijdzwemmen. Dat was kei intensief en hartstikke leuk, maar dat soort sporten zou ik niet makkelijk meer kiezen. Tien jaar geleden had ik denk ik toch iets gekozen als supermoto of iets dergelijks. Als ik vandaag de dag een overstap zou moeten maken vind ik het lastig te zeggen. Ik denk dat ik – met het oog op de gezinssituatie – iets in de buurt en individueels zou kiezen. Zodat je zelf kunt kiezen wanneer je iets gaat doen. Dan zou ik denk ik eerder richting enduro of iets dergelijks gaan.”